Achtergrond motorisch leren

Het bepalen van de juiste leerstrategie om een beweging aan te leren kan een flinke uitdaging vormen. Er zijn talloze mogelijkheden, en de ene aanpak past beter bij iemand dan de andere.

De informatie op deze site maakt het je makkelijker om je weg te vinden in de wirwar van mogelijkheden voor het aanleren van bewegingen. We laten je de verschillen en overeenkomsten tussen de methodes zien.

Steunpilaar

Onze TREAT kaartenset is hierbij een waardevolle steunpilaar. Deze set biedt praktische voorbeelden om de theorie tot leven te brengen. Zie de kaartenset en de website als een twee-eenheid, ze versterken elkaar.

Raamwerk

Het fundament van zowel de site als de kaartenset is ons raamwerk voor motorisch leren. Dit raamwerk is ontworpen om therapeuten te helpen bij het toepassen van motorisch leren. Als je de ins en outs van dit raamwerk kent, kun je de kaartenset effectiever inzetten. Tegelijkertijd helpt de kaartenset je om het raamwerk beter te doorgronden.

Hieronder vind je meer theoretische informatie over dit raamwerk. We duiken dieper in de materie, zodat je een grondige basis hebt om op verder te bouwen.

Motorisch Leren

Tijdens revalidatie leren mensen vaak nieuwe motorische vaardigheden, zoals het lopen met een hulpmiddel, en al bekende vaardigheden op een andere manier, zoals opstaan uit een stoel. Deze (her)aanlering van een beweging of motorische vaardigheid noemen we motorisch leren. Dit is een proces waarin de uitvoering van een motorische vaardigheid permanent verandert. Motorisch leren is toepasbaar op veel groepen die bewegingen moeten leren of verbeteren (denk aan sporters, kinderen, orthopedische patiënten en neurologische patiënten). 

Raamwerk voor Motorisch Leren

Er zijn veel verschillende methoden om patiënten te helpen bij het leren van een motorische vaardigheid. Om therapeuten te ondersteunen in hun keuze en besluitvorming is er een raamwerk ontwikkeld samen met internationale experts (Figuur 1) (Kleynen et al., 2014, Kleynen et al., 2015, Kleynen et al., 2017 ). Dit raamwerk bestaat uit drie lagen. 

  1. Het uitgangspunt van het raamwerk is de indeling van impliciet naar expliciet motorisch leren. 
  2. Daaronder vind je zeven verschillende leerstrategieën
  3. De onderste laag – de meest praktijkgerichte – bestaat uit de elementen: instructie, feedback en organisatie. Deze elementen zijn de bouwstenen om de therapie in de praktijk af te stemmen op de individuele patiënt. 

Onderaan het raamwerk worden factoren genoemd die belangrijk zijn voor het kiezen van een bepaalde benadering van motorisch leren: de mogelijkheden van de leerling (patiënt), het type motorische taak en de fase van het leerproces.

Impliciet en expliciet leren (eerste laag)

We onderscheiden doorgaans twee vormen van leren: expliciet leren en impliciet leren.

Kenmerken expliciet leren:

  • Het is een meer bewust proces van leren.
  • Er is een cognitieve fase waarin de patiënt zich bewust is van wat hij/zij leert.
  • De patiënt ontvangt verbale informatie (regels en feiten) over de beweging. Deze kunnen worden gegeven door de therapeut, maar de lerende kan ook zelf deze kennis ontdekken, bijvoorbeeld door fouten te maken en deze te analyseren en te corrigeren (’trial & error’ leren).
  • De patiënt moet de kennis die tijdens het leerproces bewust wordt verworven, ophalen, verwerken en opslaan, en deze vervolgens omzetten in een (motorische) taak. Het werkgeheugen speelt hierbij een belangrijke rol.

Kenmerken impliciet leren:

  • Het is een minder bewust proces van leren.
  • Er wordt weinig of geen verbale informatie gedeeld met de patiënt; dit vereist waarschijnlijk veel minder inspanning van het werkgeheugen.
  • Het leunen op het leren door gevoel, gewenning, associaties en automatismen.

Het is belangrijk op te merken dat de indeling in expliciet en impliciet leren geen scherpe scheidslijn kent. Het is eerder een spectrum of continuüm. In de praktijk zijn er ook gemengde vormen van impliciet en expliciet leren.

Leerstrategieën (tweede laag)

De tweede laag van het raamwerk omvat zeven vaak beschreven leerstrategieën: foutloos leren, dubbeltaak leren, analogieleren, ontdekkend leren, observationeel leren, bewegingsvoorstelling en trial & error. Deze lijst van zeven strategieën is echter niet volledig; er zijn in de praktijk veel meer opties.

Deze zeven leerstrategieën zijn gegroepeerd in meer impliciete en meer expliciete strategieën. Maar deze indeling is theoretisch. In de praktijk hangt het af van hoe een leerstrategie concreet wordt toegepast of deze meer op impliciete of expliciete processen leunt. Als de therapeut veel verbale uitleg geeft over de details van een beweging, zal een strategie meer expliciet worden. Dit wordt verder uitgelegd in de derde laag.

Wat is foutloos leren?

Bij foutloos leren wordt de leeromgeving zo ingericht (via bijvoorbeeld instructies en de moeilijkheidsgraad van de beweging) dat het maken van fouten geminimaliseerd wordt (Kleynen et al., 2014).

Hoe werkt foutloos leren?

Foutloos leren is gebaseerd op het idee dat fouten die tijdens het leerproces gemaakt worden, automatisch in het geheugen worden geregistreerd en zich kunnen manifesteren bij toekomstige pogingen. Bij personen zonder stoornis in het expliciete geheugen worden deze fouten gecorrigeerd. Dat is anders bij personen met ernstige geheugenstoornissen. Zij hebben een verminderd vermogen om ‘juiste’ en ‘foute’ informatie te onderscheiden (foutmonitoring). Hierdoor worden fouten niet goed opgemerkt en gecorrigeerd. Door het voorkomen van fouten tijdens de aanleerfase wordt alleen de correcte informatie in het geheugen opgeslagen (Kessels et al, 2008). Het voorkomen van fouten kan bijdragen aan een meer onbewust leerproces. Het maken van een fout kan immers leiden tot het analyseren van een fout en het zoeken naar een andere aanpak (zie trial & error leren). Daarvoor zijn de inzet van het werkgeheugen en expliciete informatie over de beweging nodig. Bij foutloos leren omzeil je dit proces door het voorkomen van fouten (Poolton et al, 2005).

Hoe pas je foutloos leren toe in de praktijk?

De therapeut speelt een belangrijke rol in het voorkomen van fouten door (combinaties van) de volgende strategieën toe te passen:

  1. De taak vereenvoudigen en opdelen in deelstappen

  2. Gemaakte fouten onmiddellijk corrigeren

  3. Aanmoedigen om niet te raden

  4. De deelstappen demonstreren (modeling)

  5. Gebruikmaken van visuele cues

  6. De omgeving aanpassen om het maken van fouten te beperken

  7. Manuele ondersteuning bieden

De trainingsintensiteit is afhankelijk van de te trainen taak, de persoon en de ernst van de geheugenproblemen. Verminder geleidelijk de gegeven hulp door het principe van ‘vanishing cues’ te gebruiken (het geleidelijk verminderen van hulp) (Werd et al.,2014) en blijf trainen tot de persoon de taak meerdere keren achter elkaar zelfstandig kan uitvoeren.

Bij de opbouw van de stappen kan gekozen worden voor forward chaining (er wordt steeds een deelstap toegevoegd) of backward chaining (alle deelhandelingen worden door de therapeut uitgevoerd en hardop benoemd, waarbij de persoon telkens een extra laatste stap uitvoert). Ook visuele en auditieve cues (externe prikkels om het handelen te structureren en fouten te voorkomen) kunnen ondersteunend werken.

De trainingssituatie moet zoveel mogelijk overeenkomen met de uiteindelijke situatie waarin de persoon het geleerde moet toepassen, om de generalisatie van de leereffecten te waarborgen.

Wat zijn de afwegingen om foutloos leren te gebruiken?

Bij foutloos leren zorgt de therapeut voor een veilige leeromgeving waarin de persoon weet wat er verwacht wordt. De implementatie in de praktijk vereist een nauwgezette benadering: elke stap van de taak moet helder zijn en steeds op dezelfde wijze uitgevoerd worden. Het is cruciaal om deze consistentie te behouden, zelfs als een andere therapeut overneemt of als de persoon zelfstandig thuis oefent. Bovendien kan foutloos leren bijzonder motiverend zijn, vooral voor diegenen die ontmoedigd kunnen raken als een beweging niet lukt.

Welke eigenschappen heeft foutloos leren?

Foutloos leren is een impliciete leerstrategie die zich richt op het aanleren van een specifieke vaardigheid zonder dat de persoon expliciete kennis opdoet over de regels en principes van de beweging. Dit wordt bereikt door de omgeving of de taak op zo’n manier te structureren dat de kans op fouten minimaliseert. Aangezien er weinig tot geen expliciete (verbale) instructie betrokken is bij deze methode, valt foutloos leren onder de meer impliciete vormen van motorisch leren.

Wat is bekend uit onderzoek?

Foutloos leren kan effectief zijn voor personen die kampen met geheugenproblemen (De Werd, Boelen, Rikkert en Kessels, 2013).

Het kan ook nuttig zijn voor personen met executieve stoornissen, waarbij er problemen zijn in het monitoren van fouten (Bertens et al., 2015).

De richtlijn Neuropsycholgische revalidatie beschrijft: “Uit onderzoek blijkt dat patiënten met matige tot ernstige geheugenproblemen baat kunnen hebben bij het aanleren van specifieke, niet-complexe vaardigheden volgens de methode van ‘foutloos leren’, mits de geleerde vaardigheid direct toepasbaar is op de functionele situaties.”

Praktische hulpmiddelen

Wat is dubbeltaak leren?

Bij dubbeltaak leren wordt een primaire motorische taak geoefend terwijl tegelijkertijd een andere taak wordt uitgevoerd. Deze tweede taak kan zowel een motorische als een cognitieve taak zijn (Kleynen et al., 2014).

Hoe werkt dubbeltaak leren?

Dubbeltaak leren houdt in dat de persoon tegelijkertijd de gewenste beweging en een secundaire taak leert uitvoeren. De secundaire taak kan variëren van cognitieve taken – zoals het oplossen van een puzzel of het maken van berekeningen – tot andere fysieke taken – zoals het dragen van een dienblad – die de aandacht van de persoon vereisen.

Het idee achter dubbeltaak leren is dat het werkgeheugen wordt ingezet voor de uitvoering van de tweede taak, waardoor de primaire taak meer onbewust (impliciet) wordt uitgevoerd. Hoe uitdagender de tweede taak, hoe meer het werkgeheugen wordt aangesproken.

Hoe pas je dubbeltaak leren toe in de praktijk?

Dubbeltaak leren vereist het kiezen van een geschikte en op maat gemaakte secundaire taak. De tweede taak moet voldoende uitdagend zijn om een aanzienlijk deel van het werkgeheugen te gebruiken, maar niet zo uitdagend dat het te belastend wordt. Bijvoorbeeld, een tweede taak die rekenvaardigheid vereist, zou waarschijnlijk te belastend zijn voor iemand met dyscalculie. Idealiter sluit de tweede taak aan bij de voorkeuren van de persoon en de dagelijkse situatie (zoals lopen terwijl je een kopje koffie draagt, of stabiel zitten terwijl je over een voetbalwedstrijd praat).

Zorg ervoor dat de omgeving veilig is, want door de afleiding kan de kans op balansverlies of vallen toenemen.

Therapeuten maken vaak (onbewust) gebruik van dubbeltaken. Een voorbeeld is het geven van een instructie of feedback terwijl de persoon nog bezig is met de taakuitvoering. Bij dubbeltaak leren kan het geven van extra instructies en feedback resulteren in een multitaaksituatie (instructie plus primaire en secundaire taak). Wees je hiervan bewust.

Wat zijn de afwegingen om dubbeltaak leren te gebruiken?

Bij dubbeltaak leren komt het op automatisering van bewegingsprestaties aan, wat vooral in latere fases van motorisch leren interessant is. Voor dubbeltaak leren zijn bepaalde capaciteiten nodig, zoals een goede concentratie, het vermogen om aandacht tussen taken te verdelen, en de efficiëntie om tussen taken te schakelen. Deze strategie is vooral nuttig voor personen die zich (over)bewust zijn van hun eigen bewegingen. De secundaire taak dient dan als gezonde afleiding.

Dubbeltaakvaardigheden lijken samen te hangen met beperkingen in functionele mobiliteit bij mensen met geriatrische en neurologische aandoeningen (Fritz et al., 2015). Daarom kan het juist voor deze doelgroepen relevant zijn om dubbeltaak leren toe te passen.

Welke eigenschappen heeft dubbeltaak leren?

Tijdens dubbeltaak leren wordt het werkgeheugen (gedeeltelijk) “geblokkeerd” door de uitvoering van de tweede taak. Hierdoor kan de persoon weinig of geen aandacht besteden aan details van de bewegingsuitvoering van de primaire motorische taak. Dubbeltaak leren wordt daarom ingedeeld bij de meer impliciet motorische leerstrategieën.

Wat is bekend uit onderzoek?

Onderzoek toont aan dat dubbeltaak leren positieve resultaten kan opleveren bij verschillende patiëntpopulaties met neurologische aandoeningen, zoals de ziekte van Parkinson en Alzheimer. Het kan effectief zijn bij diverse taken, zoals het trainen van stabiliteit en lopen. Daarnaast kan dubbeltaak leren ook een positief effect op de cognitieve vaardigheden, indien er wordt getraind met een cognitieve tweede taak (Fritz et al., 2015).

Praktische hulpmiddelen

  • Een raamwerk voor het indelen van dubbeltaakcondities, met bijpassende voorbeelden per conditie (Isaac et al.).

Wat is analogie leren?

Analogie leren is een vorm van leren waarbij gebruik wordt gemaakt van metaforen. Deze leerstrategie vereenvoudigt de gecompliceerde structuur van de te leren beweging tot een begrijpelijke metafoor die aan de lerende wordt gepresenteerd (Kleynen et al., 2014).

Hoe werkt analogie leren?

Analogie leren is gebaseerd op het principe dat alle noodzakelijke instructies en regels om de beweging te perfectioneren, samengebundeld (chunking) worden in een eenvoudige, pakkende metafoor – een motorisch ezelsbruggetje. Dit betekent dat de persoon zich – in plaats van op een reeks instructies – kan concentreren op het onthouden en toepassen van één enkele instructie. Hierdoor wordt een minder groot beroep gedaan op het (werk)geheugen van de persoon. Bovendien kan de persoon door het gebruik van een analogie minder bewust zijn van de uitvoering van de beweging, wat eveneens voordelig kan zijn.

Hoe pas je analogie leren toe in de praktijk?

Analogie leren wordt in de praktijk vaak verpakt in een “doe-alsof” opdracht, waarbij een afbeelding de instructie kan versterken (zie tool). Het is cruciaal dat de analogie aan twee criteria voldoet:

  • De analogie moet resulteren in de gewenste bewegingsuitvoering:
    Omdat de interpretatie van een analogie erg persoonlijk kan zijn, is het belangrijk om goed te controleren hoe de bewegingsuitvoering verandert door het gebruik van de analogie. Meestal wordt dit al duidelijk na één of twee pogingen.
  • De analogie moet herkenbaar zijn voor de persoon:
    Een analogie lijkt vooral effectief te zijn wanneer de leerling deze herkent en er bij voorkeur een positieve associatie mee heeft. Neem bijvoorbeeld de analogie “Doe alsof je een steen over het water keilt”. Deze analogie is alleen geschikt voor mensen die weten hoe je een steen over het water moet keilen.
    De analogie “Loop alsof je voetstappen in het zand volgt” spreekt vooral aan bij mensen die fijne herinneringen of gevoelens associëren met het lopen in zand of op blote voeten.

Kortom, de keuze van de analogie moet zowel aansluiten bij de bewegingsdoelen als bij de persoonlijke ervaringen en voorkeuren van de leerling. Dit kan uitdagend zijn en vraagt veel creativiteit. De (werk)geschiedenis en hobby’s van de persoon zijn vaak goede bronnen.

Bij het toepassen van analogie leren, is het belangrijk om expliciete instructies – feitelijke informatie en regels over de bewegingsuitvoering en/of techniek – te vermijden. Je wilt immers de complexiteit van de beweging in een eenvoudige metafoor vatten, niet overladen met technische details.

Instructies en feedback worden zoveel mogelijk gegeven in relatie tot de gebruikte analogie. Neem bijvoorbeeld de analogie “Doe alsof je een steen over het water keilt“. In dit geval zou de feedback iets kunnen zijn als “Keil de steen harder“, in plaats van instructies te geven over de exacte arm- en polsbeweging. Op deze manier blijft de focus op de metafoor, wat het leerproces vereenvoudigt en versnelt.

Wat zijn de afwegingen om analogie leren te gebruiken?

Het is belangrijk dat de persoon openstaat voor deze leerstrategie, de analogie kan begrijpen en voldoende aandacht heeft voor de toepassing ervan. Meestal wordt al na één of twee pogingen duidelijk of een analogie wel of niet aanslaat bij de persoon. Het is dus een kwestie van uitproberen en zien of het aanslaat. Als het werkt, kan het een krachtig hulpmiddel zijn voor het aanleren en verbeteren van bewegingen.

Welke eigenschappen heeft analogie leren?

Analogie leren wordt beschouwd als een meer impliciete leerstrategie. Dit komt doordat het gebruikmaakt van korte, beperkte instructies zonder technische details over de beweging. Het haalt de complexiteit weg en vervangt deze door een beeldende metafoor, waardoor het leren van de beweging minder gecompliceerd wordt.
Daarnaast richt de aandacht van de persoon zich vooral op de analogie, waardoor die zich waarschijnlijk minder bewust is van de exacte uitvoering van de beweging.

Wat is bekend uit onderzoek?

Uit onderzoek blijkt dat analogie leren succesvol kan worden toegepast bij het verbeteren van lopen bij mensen na een beroerte (Kleynen et al., 2018) en mensen met Parkinson (Jie et al., 2016). Bij sporters (zonder aandoeningen) zijn er aanwijzingen dat analogie leren kan leiden tot stabielere uitvoering van de beweging bij dubbeltaken en onder druk. (Lam et al., 2009).

Praktische hulpmiddelen

  • Onderzoeksprotocol waarin de interventie analogie leren wordt beschreven (Jie et al., 2018)

  • Website met voorbeeld analogieën uit de sport (Darren Wensor, 2019)

  • Foto’s kunnen helpen om de analogie te begrijpen of te onthouden, zoals:


Loop alsof je de voetstappen in het zand volgt


Loop alsof je door hoge sneeuw loopt

Wat is ontdekkend leren?

Bij ontdekkend leren is de kern dat de persoon zelf op ontdekkingstocht gaat om nieuwe vaardigheden of kennis te verwerven, zonder directe begeleiding of feedback van een therapeut of andere informatiebron (Kleynen et al., 2014).

Hoe werkt ontdekkend leren?

Het concept van ontdekkend leren draait om de persoon die zelfstandig binnen de perceptueel-motorische ruimte zoekt naar bewegingspatronen die aansluiten bij de uit te voeren taak, en dit doet op basis van individuele capaciteiten (Newell et al., 1989). Hierbij krijgt de persoon geen instructies over de uitvoering van bewegingen of technieken, en ook niet over het specifieke resultaat dat bereikt moet worden. Ontdekkend leren gaat uit van de veronderstelling dat de persoon zelfstandig oplossingen kan vinden en de vrijheid heeft om te beslissen welke oplossing(en) het beste resultaat leveren. Dit type leren zien we vaak bij kinderen.

Hoe pas je ontdekkend leren toe in de praktijk?

Bij het toepassen van ontdekkend leren is het belangrijk om een uitdagende en stimulerende omgeving te creëren waarin de persoon veilig kan experimenteren. De persoon dient het algemene doel van de oefening te kennen (bijvoorbeeld lopen over obstakels), maar er worden geen verdere instructies gegeven over het ‘wat’ en ‘hoe’.

Een essentieel verschil met andere leervormen is dat er bij ontdekkend leren weinig tot geen instructies worden gegeven. Het idee is dat de persoon andere informatiebronnen ontdekt die kunnen helpen zoals exteroceptieve en proprioceptieve signalen of de reacties van het gebruikte materiaal.

De keuze van het materiaal en de manier waarop dit georganiseerd wordt (bijvoorbeeld de mate van bewegingsvrijheid) kan wel enige sturing geven aan het leerproces. Het stellen van vragen (bijvoorbeeld “Voelde deze poging makkelijker aan?” of “Hoe voelt je knie tijdens deze manier van lopen?”) kan ook helpen om de persoon te ondersteunen in het leerproces (Balan et al., 2013, Davids, 1988).

Wat zijn de afwegingen om ontdekkend leren te gebruiken?

Ontdekkend leren is een strategie waarbij de persoon zelf het voortouw neemt en de oefening vormgeeft. Dit kan motiverend werken en het gevoel van autonomie vergroten. Het is essentieel om na te gaan of de persoon in staat is om zelfstandig te leren. Voor sommige mensen kan het onprettig voelen om helemaal los te worden gelaten, vooral als ze gewend zijn om te leren met veel directe instructies.

Welke eigenschappen heeft ontdekkend leren?

De plaats van ontdekkend leren op het spectrum van impliciet naar expliciet leren hangt grotendeels af van de persoon zelf. Door zelf te experimenteren kunnen mensen een beweging oefenen zonder instructies of voorafgaande gedachten (meer impliciet), of ze kunnen op zoek gaan naar kenmerken die belangrijk zijn voor de beweging (meer expliciet). Het is dus niet mogelijk om een eenduidige classificatie te geven. In de literatuur wordt ontdekkend leren zowel beschouwd als een impliciete als een expliciete leerstrategie (Raab et al, 2011).

Wat is bekend uit onderzoek?

Ontdekkend leren is een strategie die vooral is onderzocht in het (bewegings)onderwijs en deels in de sport (Newell et al, 2021). Binnen de revalidatie is er nog maar weinig onderzoek naar gedaan (Orrel, 2006).

Praktische hulpmiddelen

Wat is observationeel leren?

Bij observationeel leren wordt een beweging geobserveerd en vervolgens geïmiteerd. Door te observeren, identificeert de persoon de belangrijkste kenmerken van de taak, zoals de ruimtelijke opzet en het tempo, en vormt daarmee een mentaal beeld van de beweging (Kleynen et al., 2014).

Deze strategie is bekend onder meerdere – voornamelijk Engelse – namen. Termen zoals action observation, modelling en imitation worden vaak gebruikt om naar deze vorm van leren te verwijzen.

Hoe werkt observationeel leren?

Observationeel leren houdt in dat een persoon de bewegingen van anderen observeert en deze vervolgens probeert na te doen. Dit proces wordt mogelijk gemaakt door zogenaamde spiegelneuronen. Dit zijn zenuwcellen in onze hersenen die niet alleen actief worden als we zelf een handeling uitvoeren, maar ook als we iemand anders dezelfde handeling zien doen. Ze ‘spiegelen’ de beweging die we observeren als het ware in onze eigen hersenen (Rizzolatti et al., 1996, Jacoboni et al., 2006).

Spiegelneuronen helpen ons de bewegingen die we zien te begrijpen en stellen ons in staat de intenties en doelen van deze bewegingen af te leiden. Een cruciale functie van deze neuronen is hun vermogen om een motorische simulatie te ondersteunen. Hierbij ‘oefenen’ we intern de waargenomen beweging alsof we deze zelf uitvoeren. Dit mechanisme kan bijdragen aan het leren en verbeteren van motorische vaardigheden.

Spiegeltherapie (Rothgangel et al, 2013) kan ook als een vorm van observationeel leren worden gezien en heeft een vergelijkbaar werkingsmechanisme.

Hoe pas je observationeel leren toe in de praktijk?

Observationeel leren kan op diverse manieren worden toegepast, aangepast aan de specifieke behoeften, doelen en capaciteiten van de persoon. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • Demonstratie door de therapeut: Je toont de gewenste beweging, terwijl de persoon nauwkeurig observeert Je kunt ervoor kiezen om de beweging aangepast (langzamer, met nadruk op een bepaald onderdeel) te demonstreren. Dit kan de persoon helpen om belangrijke elementen te identificeren.

  • Gebruik van videomateriaal: Video-opnamen van specifieke bewegingen kunnen worden gebruikt voor observatie. Video-instructies of online bronnen kunnen ook helpen om oefeningen thuis voort te zetten, waardoor de frequentie en consistentie van de oefeningen buiten de therapeutische omgeving wordt vergroot.

  • Observatie tijdens groepstherapie: Personen kunnen leren door de bewegingen van medepatiënten of groepsleden te observeren. Dit kan stimulerend werken en een gevoel van verbondenheid en motivatie bevorderen.

  • Inzet van virtual reality: Met behulp van virtuele technologie kunnen personen worden ondergedompeld in een virtuele omgeving waar ze acties kunnen observeren en nabootsen. Dit kan een gecontroleerde en realistische leerervaring bieden.

Gerichte instructies kunnen de persoon helpen om gefocusseerd te observeren. Zeker bij complexe bewegingen is het van belang dat de persoon weet waarop te letten (Kleynen et al, 2018).

Bovendien is het belangrijk om voor voldoende herhalingen van de demonstratie te zorgen (Feltz et al, 2013), bij voorkeur in verschillende situaties en omgevingen (Wright et al, 1997).

Wat zijn de afwegingen om observationeel leren te gebruiken?

Observationeel leren kan bijzonder nuttig zijn voor mensen met communicatieproblemen, aangezien er weinig tot geen uitleg vereist is.

Belangrijk om te weten is dat visuele perceptie een essentiële rol speelt. Daarom moet de persoon over voldoende zicht, perceptie en aandacht beschikken om eerst een beweging te observeren en vervolgens na te doen. De gedemonstreerde beweging sluit bij voorkeur aan bij het niveau van de persoon. Bijvoorbeeld, een perfect looppatroon demonstreren kan confronterend zijn voor sommige patiënten voor wie dit niet haalbaar is.

Onderzoek laat zien dat de beste leerresultaten kunnen worden bereikt als de demonstratie wordt uitgevoerd door een expert met een bepaalde status, die ook gelijkenissen vertoont met de persoon (Bandura et al., 1986).

Welke eigenschappen heeft observationeel leren?

De plaats van observationeel leren op het continuüm van impliciet naar expliciet leren hangt voornamelijk af van de aard van de instructies die door de therapeut worden gegeven. Bij algemene instructies zoals “kijk naar mij en doe dit na” neigt het leren meer naar de impliciete kant van het spectrum. Daarentegen zullen specifiekere instructies over de uitvoering van de beweging, zoals “let op hoe ik mijn elleboog strek wanneer ik iets pak“, het leerproces meer expliciet maken.

Daarom is er geen eenduidige classificatie voor deze leerstrategie. De manier waarop observationeel leren wordt toegepast, bepaalt of de strategie meer impliciet of expliciet van aard is.

Wat is bekend uit onderzoek?

Onderzoek binnen diverse doelgroepen toont aan dat observationeel leren positieve effecten kan hebben. Het kan leiden tot functieverbetering van de bovenste ledematen na een CVA (Zhang et al. 2019), verbetering van de loopfunctie bij mensen met Parkinson (Temporiti et al., 2020), en verbetering van bewegingsbereik, stijfheid, en loop- en balansvaardigheden bij mensen na een knie- of heupvervangende operatie (Ryan et al, 2021).

Praktische hulpmiddelen

Wat is bewegingsvoorstelling?

Bewegingsvoorstelling (movement imagery) wordt omschreven als het proces van leren door het in gedachten voorstellen van een beweging, zonder de beweging daadwerkelijk fysiek uit te voeren Dit kan vanuit het eerste- of derdepersoonperspectief zijn (Kleynen et al., 2014).

De term ‘mentale training’ (mental practice), verwijst doorgaans naar het gestructureerde en herhaaldelijke gebruik van bewegingsvoorstelling als techniek in therapie of training.

Hoe werkt bewegingsvoorstelling?

Het werkingsmechanisme van bewegingsvoorstelling berust op het idee dat het in gedachten voorstellen van een beweging vergelijkbare neurale patronen activeert als de daadwerkelijke fysieke uitvoering. Wanneer iemand een beweging in gedachten voorstelt, stuurt het brein signalen naar de betreffende spiergroepen, alsof de beweging daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Deze geactiveerde neurale patronen kunnen de verbindingen tussen de neuronen die bij de beweging betrokken zijn, versterken. Dit kan leiden tot verbeterde motorische controle en coördinatie.

Bewegingsvisualisatie kan voor verschillende doeleinden worden ingezet:

  • Verbetering van de uitvoering: Bewegingsvoorstelling kan ingezet worden om techniek, precisie, souplesse en timing te verbeteren.

  • Verhoogd zelfvertrouwen: Het visualiseren van succesvolle bewegingen, kan een positieve invloed hebben op het zelfvertrouwen en het geloof in eigen kunnen. Dit kan leiden tot meer zelfverzekerdheid bij de daadwerkelijke uitvoering.

  • Vermindering van angst en stress: Bewegingsvoorstelling ook worden ingezet gericht op het verminderen van prestatie-gerelateerde angst en stress.

Hoe pas je bewegingsvoorstelling toe in de praktijk?

De focus van bewegingsvoorstelling kan zich richten op de techniek van de beweging (volgorde van deelhandelingen, verbetering van het bewegingsverloop) of op een bepaald gevoel (zekerheid, souplesse, plezier). Hierbij kan gebruik gemaakt worden van twee verschillende perspectieven: het eerstepersoonsperspectief (waarbij je de beweging voorstelt alsof je door je eigen ogen kijkt) en het derdepersoonperspectief (waarbij je vanaf een afstand naar jezelf kijkt tijdens de bewegingsvoorstelling). Veel mensen vinden het prettig om hun ogen te sluiten tijdens het visualiseren.

Het is belangrijk om bewegingsvoorstelling af te wisselen met het fysiek uitvoeren van een beweging. De verhouding tussen visualiseren en fysiek uitvoeren kan per persoon verschillen. Daarnaast kan bewegingsvoorstelling ook gecombineerd worden met ontspanningstechnieken.

Het vergt enige oefening om de techniek van bewegingsvoorstelling goed onder de knie te krijgen.. Het is ideaal als de persoon de beweging zowel visueel als kinesthetisch (het oproepen van het gevoel) kan voorstellen. Een voordeel van bewegingsvoorstellingen is dat iemand deze strategie na een aanleerfase zelfstandig en veilig kan toepassen. Zelfs personen die bedlegerig zijn, kunnen door middel van deze techniek al zelfstandig oefenen.

Wat zijn de afwegingen om bewegingsvoorstelling te gebruiken?

Bij bewegingsvoorstelling is het belangrijk om goed uit te leggen hoe het werkingsmechanisme functioneert. Bovendien is het essentieel om realistische verwachtingen te scheppen over het mogelijke effect van deze leerstrategie.

Er zijn verschillende methoden beschreven in de literatuur om te bepalen of iemand in staat is om bewegingsvoorstelling toe te passen. Bijvoorbeeld het bijhouden van de tijd (vergelijken van de tijd tussen het visualiseren en het fysiek uitvoeren van een beweging) en het gebruik van vragenlijsten. In de praktijk kan het vaak al voldoende zijn om de persoon gedetailleerd te bevragen over wat hij of zij ziet en voelt tijdens de visualisatie.

Welke eigenschappen heeft bewegingsvoorstelling?

Waar bewegingsvoorstelling zich bevindt op het spectrum van impliciet naar expliciet leren, hangt grotendeels af van hoe de instructies worden gegeven. Instructies die zich meer richten op de uitvoering van de beweging neigen naar een meer expliciete vorm van motorisch leren. Aan de andere kant leiden instructies die zich meer richten op het gevoel van de beweging waarschijnlijk tot een meer impliciete vorm van motorisch leren.

Wat is bekend uit onderzoek?

Er is wetenschappelijk bewijs dat bewegingsvoorstelling effectief kan zijn voor het verbeteren van motorische vaardigheden na een beroerte, vooral in de bovenste extremiteit (Braun et al., 2013).

Praktische hulpmiddelen

Wat is trial & error leren?

Trial & error leren – ofwel leren door fouten te maken – draait om het eigenhandig uitproberen van een beweging. Door het maken van fouten, wordt ontdekt wat werkt en wat niet. Vervolgens wordt de beweging aangepast en opnieuw geëvalueerd (Kleynen et al., 2014).

Hoe werkt trial & error leren?

Bij trial & error leren wordt de persoon aangemoedigd om zelfstandig de juiste beweging of het optimale bewegingspatroon te ontdekken. Dit gebeurt door fouten te maken en deze vervolgens te verbeteren. De persoon analyseert zelf waarom een beweging niet lukt en zoekt actief naar oplossingen om dit te verbeteren.

Hoe pas je trial & error leren toe in de praktijk?

Het toepassen van trial & error leren in de praktijk vraagt om een omgeving waarin de persoon volop ruimte heeft om veilig fouten te maken. Neem bijvoorbeeld looptraining met een harnas. Het is ook belangrijk dat de persoon zich bewust is wanneer een beweging niet goed gaat. Bij sommige activiteiten is dit overduidelijk, zoals het laten vallen van een tas die je wilt dragen. Maar bij andere situaties, zoals het verbeteren van de stabiliteit van de knie tijdens het lopen, kan het minder duidelijk zijn. Hier kan de persoon ondersteuning nodig hebben bij het herkennen en verbeteren van fouten, bijvoorbeeld door het gebruik van video-opnames.

Als therapeut kun je het leerproces stimuleren door op fouten te wijzen en te helpen bij het vinden van een oplossing. Moedig de persoon eerst aan om zelf oplossingen te bedenken. Mocht dit niet lukken, dan kun je u ook gerichte feedback of tips geven. Het is de kunst om een balans te vinden tussen het laten ontdekken van een oplossing en zelf ingrijpen.

Wat zijn de afwegingen om trial & error leren te gebruiken?

Het is cruciaal om te bepalen of een persoon in staat is om van zijn eigen fouten te leren. Als dat niet het geval is, bijvoorbeeld door een stoornis in het expliciete geheugen, dan kan het herhaaldelijk maken van fouten leiden tot het aanleren van deze incorrecte manier van uitvoering (De Weerd et al, 2013) Maar als iemand wel uit fouten kan leren, dan is trial & error leren een interessante strategie. Het geeft de persoon niet alleen inzicht in zijn eigen kunnen, maar kan ook bijdragen aan het ontwikkelen van persoonlijke strategieën voor andere taken (Ownswoth et al., 2017).

Het is echter belangrijk om in gedachten te houden dat het voortdurend maken van fouten – en het benadrukken ervan tijdens de therapie – de motivatie kan verminderen. Het is daarom belangrijk om de motivatie goed in de gaten te houden en minder succesvolle pogingen af te wisselen met succesvolle, om de persoon een gevoel van vooruitgang en prestatie te geven.

Welke eigenschappen heeft trial & error leren?

Bij trial & error leren is de persoon zich zeer bewust van de manier waarop de beweging wordt uitgevoerd. De persoon wordt verwacht zijn eigen beweging te analyseren en te verbeteren. Hiervoor is kennis nodig over de feiten, regels en details van de bewegingsuitvoering. Deze leerstrategie heeft overeenkomsten met andere benaderingen, zoals observationeel leren en ontdekkend leren. Het onderscheidende kenmerk van trial & error leren is echter de reflectie op de gemaakte fout en het bewust zoeken naar verbetering. Dit aspect is cruciaal in deze strategie en maakt het in theorie een meer expliciete vorm van leren.

Wat is bekend uit onderzoek?

Deze leerstrategie is nog niet uitgebreid onderzocht bij mensen met neurologische en geriatrische aandoeningen. Er zijn echter wel indicaties dat trial & error leren kan leiden tot betere informatiebehoud en dat het effectief kan zijn bij het aanleren van dagelijkse taken bij mensen na een beroerte of bij traumatisch hersenletsel (Mount et al., 2007, Ownswoth et al., 2017).

Praktische hulpmiddelen

  • Video opnames of foto’s van de persoon

Elementen: instructie, feedback en organisatie (derde laag)

In de praktijk zijn er verschillende bouwstenen nodig om motorisch leren toe te passen. Deze worden in het raamwerk ‘elementen’ genoemd: instructies, feedback en de organisatie van de omgeving en de oefenstof.

Elke toepassing van leerstrategieën of een bepaalde vorm van leren bestaat uit een combinatie van deze elementen: instructies, feedback en de organisatie van de omgeving en de taak.

Instructies:

  • Taak of uitvoering
  • Instructies kunnen zich richten op 1) de taak of het doel in het algemeen, bijvoorbeeld: “Loop naar de overkant”, of 2) de manier van uitvoeren, bijvoorbeeld: “Loop naar de overkant terwijl je je rug recht houdt, je armen laat zwaaien en je voet optilt”. Meer gedetailleerde instructies over de beweging, zoals in het tweede voorbeeld, zullen waarschijnlijk een meer expliciete vorm van leren stimuleren.
  • Interne of externe focus van aandacht
    Met een interne focus instrueer je de patiënt om zijn aandacht naar binnen te richten, op het lichaam en de onderliggende processen van de beweging zelf (wat meer expliciet leren stimuleert).
    Met een externe focus instrueer je de patiënt om zijn aandacht naar buiten te richten, op het doel of het effect van de beweging (wat meer impliciet leren stimuleert).
  • Andere vormen van instructies
    Naast verbale instructies kunnen ook andere middelen worden gebruikt om de patiënt te instrueren. Voorbeelden:
    • Auditieve ritmes en muziek kunnen worden gebruikt om de patiënt te instrueren om op een bepaald ritme te bewegen. Hiermee kan bijvoorbeeld de snelheid en symmetrie van het lopen worden beïnvloed.
    • Manuele facilitatie kan worden gebruikt om de patiënt te laten voelen hoe makkelijk/efficiënt de beweging kan verlopen.
    • De beweging kan worden gedemonstreerd door de therapeut of iemand anders (bijvoorbeeld een andere patiënt tijdens groepstherapieën).

Muziek, manuele facilitatie en demonstratie kunnen zeer impliciet worden gebruikt (mits er weinig of geen verbale instructies worden gegeven).

Feedback

Feedback heeft betrekking op de eerder uitgevoerde beweging. De patiënt kan tijdens het leerproces gebruikmaken van intrinsieke feedback. Onder intrinsieke feedback verstaan we informatie gebaseerd op sensorische, visuele en auditieve ervaringen tijdens het bewegen. De onderstaande voorbeelden zijn vormen van extrinsieke feedback. Extrinsieke feedback komt van een externe bron (zoals de therapeut of een medepatiënt). Feedback is essentieel voor het leren. Positieve feedback (beloning) is belangrijk voor de motivatie. Bij neurologische patiënten is het belangrijk om goed inzicht te hebben in welke feedbacksystemen intact zijn en dus kunnen worden aangesproken tijdens het leerproces.

Verbale of non-verbale feedback

Feedback kan zowel verbaal als non-verbaal worden verstrekt. Non-verbale feedback kan bijvoorbeeld bestaan uit knikken of gebaren. Videomateriaal kan ook worden gebruikt als bron van feedback. Technologieën die feedback aan de patiënt verstrekken zijn steeds meer in opkomst en kunnen worden gebruikt om de patiënt ook buiten de therapie van feedback te voorzien. Andere vormen van non-verbale feedback zijn auditieve signalen (geluiden voor goed of minder goed) of het gebruik van een spiegel.

Knowledge of Performance/Knowledge of Results 

Knowledge of Results (KR) verwijst naar feedback gericht op de uitkomst of het doel van de beweging (“dit ging goed”), terwijl Knowledge of Performance (KP) informatie geeft over de (kwaliteit van de) uitvoering van een beweging (“de arm was goed gestrekt, de schouder was niet opgetrokken”). Indien de therapeut een meer impliciete manier van leren wil toepassen, dan zou KR de voorkeur hebben, terwijl KP beter past bij een expliciete aanpak. (Let op: de termen ‘interne focus’ en ‘externe focus’ worden in de literatuur ook gebruikt om feedback te beschrijven en zijn vergelijkbaar met KP (interne focus) en KR (externe focus) feedback zoals hierboven beschreven).

Timing van de feedback

Feedback kan tijdens (concurrent) of na (terminaal) de uitvoering van de beweging worden gegeven. Hoewel het in de praktijk vaak nodig is om tijdens de uitvoering feedback te geven (bijvoorbeeld als een patiënt onveilig handelt), zijn er aanwijzingen dat het geven van veelvuldige feedback tijdens de uitvoering het leerproces kan hinderen. Het wordt aangeraden om de frequentie van feedback gedurende het leerproces bewust te verminderen om te voorkomen dat de patiënt afhankelijk wordt van de feedback (dit wordt in de literatuur ook wel “faded feedback” of “reduced feedback frequency” genoemd).

Organisatie

Organisatie omvat zowel de organisatie van de (fysieke) omgeving als de organisatie van de taak. 

Organisatie van de omgeving

De organisatie van de omgeving kan worden aangepast om de leersituatie eenvoudiger of moeilijker te maken. De uiteindelijke keuze voor de inrichting moet afhangen van het doel (in welke situatie zal de leerling de taak uitvoeren) en de mogelijkheden van de leerling. Voorbeelden hiervan zijn:

Veilig open

Eenvoudig complex

Rustig druk

Beperkt onbeperkt (in vrijheidsgraden)

Denk ook aan praktische aanpassingen aan de omgeving, zoals:

  • Stoelhoogte, bij opstaan en zitten
  • Tafelhoogte, bij het oppakken van een kopje
Organisatie van de taak

De uitvoering van de taak kan op verschillende manieren worden georganiseerd. 

  • Opsplitsen van de taak of het oefenen van de hele taak
    Het opsplitsen van een taak in kleinere stappen is vooral nuttig bij complexe bewegingen die uit meerdere stappen bestaan, zoals aankleden of koffiezetten. Cyclische acties (zoals lopen, fietsen) moeten bij voorkeur niet worden opgesplitst.
  • Blocked of random
    Herhaling is belangrijk bij het leren van een taak (ook wel “blocked practice” genoemd). Echter, naarmate het leerproces vordert, moet er ook voor variatie worden gezorgd (dit wordt ook ‘random practice’ of ‘contextual interference’ genoemd). De natuurlijke variatie die de geleerde taak vereist, moet hierbij als uitgangspunt dienen. Het is daarom belangrijk om goed in kaart te brengen in welke situaties en met welke variaties de patiënt de motorische taak uiteindelijk moet uitvoeren. 
  • Massed of distributed
    De training kan worden georganiseerd op een moment met veel opeenvolgende herhalingen (dit wordt “massed practice” genoemd) of worden verdeeld over een langere periode (dit wordt “distributed practice” genoemd). Bij het maken van deze keuze kunnen twee overwegingen een rol spelen: 1) Rustperiodes tussen sessies/herhalingen bevorderen zowel de uitvoering van de taak als het leren 2) Sommige taken vereisen echter in het dagelijks leven een bepaalde frequentie van herhaling (bijv. het omslaan van pagina’s tijdens het lezen, het snijden van groenten, het tikken). Ook de belastbaarheid van de patiënt moet bij de keuze worden meegenomen.

Factoren: mogelijkheden van de patiënt

Uiteindelijk is het aan de therapeut om samen met de patiënt een keuze te maken uit de verschillende opties. Om dit optimaal en op maat te organiseren, moet de therapeut rekening houden met:

  • De eigenschappen van de leerling (in dit geval de patiënt), zoals de cognitieve mogelijkheden (bijv. geheugenfunctie), welke feedbacksystemen intact zijn, de leerstijl (bijv. denker of doener) en de motivatie (intrinsiek en/of extrinsiek gemotiveerd).
  • De eigenschappen van de te leren taak of beweging (bijv. cyclische open taken zoals lopen vragen om een andere aanpak dan taken die in kleinere stappen kunnen worden opgedeeld, zoals koffiezetten).
  • De fase van leren (bijv. het begin van het leerproces of een latere fase waarin bewegingen verfijnder worden).